Faculteitsgeschiedenis Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Maatschappelijk engagement in gedwongen huwelijken
De geschiedenis van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen start onder ongunstig gesternte. De professoren van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte zijn in 1927 absoluut geen vragende partij voor het ‘Hoger Instituut voor Opvoedkunde’ en al helemaal niet voor de coördinator die de minister hen in de maag splitst. De onderwijzer Verheyen heeft niet eens een universitair diploma! De relatie met de faculteit zal in feite nooit normaliseren en het is voor de docenten een grote opluchting in 1969 te kunnen verzelfstandigen in een eigen faculteit. De gezamenlijke strijd voor een faculteit neemt niet weg dat de pedagogen en psychologen het onderling ook niet al te best kunnen vinden. De voortschrijdende evolutie van de wetenschappelijke disciplines en de diversificatie van de opleidingen maakt dat de organisatie van het instituut en de faculteit een constante evenwichtsoefening is. Maar de interne strubbelingen is niet wat je moet onthouden van deze faculteitsgeschiedenis. Wel het baanbrekend engagement van de onderzoekers en docenten voor het verbeteren van het sociaal en psychologisch welzijn van de maatschappij.
Wie leidt leerkrachten middelbaar onderwijs op?
Pedagogie of opvoedkunde, de wetenschap die zich bezighoudt met onderwijzen en opvoeden, staat in de 19de eeuw ten dienste van de opleiding van onderwijzers en leerkrachten. In de context van de schooloorlog bekampen katholieke en liberale politici elkaar over de diploma’s die leerkrachten middelbaar onderwijs nodig hebben, welke instellingen die mogen afleveren, en dus welke levensbeschouwing invloed kan uitoefenen op de invulling van het onderwijs. Anno 1890 hebben universiteiten de facto het monopolie op de vorming van de leerkrachten. Maar de kwaliteit laat te wensen over. De lerarenopleiding, aggregatie genoemd, is verre van een prioriteit. De kritiek op de kwaliteit van het leerkrachten leidt in 1919 en 1923 tot de oprichting van aparte opleidingen pedagogie aan de Brusselse en Leuvense universiteit. In Gent opent een onafhankelijk Hoger Instituut voor Opvoedkunde om de beroepsbekwaamheid van onderwijzers lager onderwijs te vergroten.
Een onvoldragen en ongewenst kind
De Gentse universiteit maakt geen aanstalten om een sectie pedagogie op te richten. Integendeel. De betrokken faculteiten Letteren & Wijsbegeerte en Wetenschappen reageren erg afwijzend op de vraag van de socialistische minister Camille Huysmans om zo een opleiding en sectie op te richten. De lerarenvorming kan nooit waarlijk universitair onderwijs zijn, zo luidt het, gezien de zeer uiteenlopende (ook niet-academische) vooropleiding van de studenten die het zullen volgen. Maar Huysmans drukt zijn voorstel in extremis door en bij koninklijk besluit van 19 november 1927 krijgen de rijksuniversiteiten van Gent en Luik elk een Instituut voor Opvoedkunde gehecht aan de faculteit Letteren & Wijsbegeerte als centrum voor navorsing en documentatie.
Hoger Instituut voor Opvoedkunde (HIO)
De driejarige opleiding tot licentiaat in de opvoedkunde start in oktober 1928. De opleiding is, twee jaar voor de wettelijke vernederlandsing van de Gentse universiteit, volledig Nederlandstalig en mikt op onderwijzers, regenten en geaggregeerden die directie- of inspectiefuncties ambiëren. De stadsschool in de Molenaarsstraat fungeert als demonstratieschool voor de studenten. De lessen vinden zoveel mogelijk ’s avonds plaats zodat studenten ze kunnen combineren met hun job als leerkracht. Op één man na, zijn de docenten van het HIO (Baur, De Bruyne, De Keyser, Fransen, Vermeylen, Colle, Gunzburg, Haesaert, Van Oye, Bessemans, Hamelinck) allemaal gevestigde hoogleraren van de vier faculteiten. Tegen de zin van rector Camille De Bruyne, detacheert de minister inspecteur van het onderwijs Jozef Verheyen als coördinator van de nieuwe opleiding en verantwoordelijke voor de oefeningen. Hoewel een ervaren en progressieve onderwijzer, beschikt Verheyen bij zijn aantreden immers niet over een universitair diploma.
Een vruchtbare uitbouw van het HIO als kenniscentrum laat op zich wachten. De opleiding pedagogie kan, ook na een programmahervorming in 1938, al bij al maar weinig geïnteresseerden lokken. De lerarenopleiding zelf is sinds 1929 volledig toevertrouwd aan de faculteiten en zal pas in 1964 terug (gedeeltelijk) aan het instituut worden toegevoegd.
De pedagogische sectie
Na de Tweede Wereldoorlog groeit de wetenschappelijke belangstelling voor de studie van het kind en zijn opvoeding aan het HIO. Onder impuls van Richard Verbist, Edward Plancke en Alfred De Block groeit het instituut uit tot een internationaal erkend kenniscentrum. Verbist zet zijn schouders onder het oude idee van Verheyen om een proefcentrum aan het HIO in te richten. In Zwijnaarde opent in 1948 een Experimenteerschool dat onderdak zal bieden aan het Laboratorium voor Psychologische en Experimentele Pedagogiek. In drie klassen met leerlingen tussen 6 en 12 jaar worden pedagogische theorieën getoetst aan de praktijk en zijn studenten getuige en participant van het onderwijs en de opvoeding.
Plancke ontpopt zich tot de man van de historische en vergelijkende pedagogiek en bouwt een internationaal netwerk uit van pedagogen. Zijn contacten en kennis over hoger onderwijssystemen komen bijzonder van pas in zijn bestuurscarrière aan de UGent tijdens de hervormingsdecennia 1960 en 1970.
De Block tenslotte legt zich toe op de (vak)didactiek en zijn Laboratorium voor Didactiek (1965) speelt een belangrijke rol in de naoorlogse organisatie van het secundair onderwijs.
Onder impuls van de neuroloog en psychiater Jacques De Busscher biedt de pedagogische sectie vanaf 1964 een extra afstudeerrichting aan. De orthopedagogie spitst zich toe op de behandeling van mensen met een mentale en/of fysieke beperking en mensen die zich in een problematische leer- of opvoedingssituatie bevinden. De Busscher richt datzelfde jaar een Medisch-Pedagogisch Observatiecentrum op met een raadplegingsdienst op voor ouders en opvoeders van gehandicapte kinderen. Dat krijgt in 1970 een doorstart via het Laboratorium voor Orthopedagogiek onder leiding van Maria Wens met een Dienst voor Geestelijke Gezondheidszorg en het Psycho-Medisch-Sociaal Centrum voor Buitengewoon Onderwijs.
Een laatste uitbreiding zal de sectie krijgen in 1971 met het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming van juriste Gerda De Bock. Zij is voor Vlaanderen de grondlegger van het academisch sociaal werk en de opleiding Sociale agogiek. In 1977 richt ze het Centrum voor de Rechten van het Kind op.
De vorming van een psychologische sectie
Zoals de opvoedkunde lang ten dienste stond van het onderwijs, stond de psychologie tot in het interbellum ten dienste van de opvoedkunde. In het laboratorium voor Experimentele Psychologie, opgericht in 1891 en bijna veertig jaar geleid door Jules Van Biervliet, tracht Jan Frans Fransen de filosofische benadering van de ‘zielkunde’ te rijmen met de experimentele en empirische psychologie. Hij pleit samen met zijn assistent Leo Coetsier voor een georganiseerde school- en beroepsoriëntering. In een context van economische vraag naar geschoolde arbeiders en een stijgend opleidingsaanbod moeten jongeren naar de gepaste studie en beroep kunnen geleid worden. Zo start in 1947 de opleiding School- en beroepsoriëntering die, hoewel toegepast van aard, toch de eerste stap vormt naar een aparte sectie en opleiding psychologie aan het HIO. Dat verandert voor de gelegenheid van naam in Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen (HIOW).
Coetsier richt het Seminarie en Labo voor Toegepaste Psychologie (1953) op waar hij onderzoek doet naar en instrumenten ontwikkelt voor studie- en beroepsoriëntering die onder andere gebruikt zullen worden in de PMS-centra. Uit zijn Labo zullen de psychodiagnostiek, de studierichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid en de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids- en Organisatiepsychologie voortkomen.
De ‘algemene’ psychologie is het domein van William De Coster die de leiding over het oude Labo voor Experimentele Psychologie overneemt van Fransen. Hij zorgt voor de theoretische onderbouwing van de psychologische discipline en de diversificatie in experimentele, theoretische, genetische en antropologische psychologie. In 1984 is zijn opdracht onhoudbaar breed en worden experimentele en differentiële taken gescheiden. De huidige afstudeerrichtingen Theoretische en experimentele psychologie en Klinische psychologie stammen af van zijn leerstoel.
De derde poot van de psychologische sectie van het HIOW is die van de psychoanalyse en raadplegingspsychologie. Die worden eveneens geïntroduceerd door de neuroloog en psychoanalist Jacques De Busscher via zijn onderwijs over de psychiatrie van het kind.
Samen onder een eigen dak
Het zal niet verwonderen dat de evoluties binnen de pedagogische en psychologische secties gepaard gaan met een erg concurrentiële dynamiek. De populariteit van bepaalde opleidingen heeft gevolgen voor de onderlinge machtsverhoudingen en claims op personeel en middelen. Het aantal studenten en medewerkers van de psychologische sectie overstijgt die van de pedagogiek maar die laatste heeft bestuurlijk de bovenhand.
Beide secties zijn het wel eens over de noodzaak te verzelfstandigen van de faculteit Letteren & Wijsbegeerte. Ze pikken het niet langer dat het instituut voor haar lokalen, middelen en bestuur stiefmoederlijke toestemming nodig heeft. Bovendien beschikt ook de KULeuven sinds 1968 over een aparte faculteit Psychologie en wordt gevreesd daar studenten aan te verliezen. Het streven wordt werkelijkheid met de oprichting van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen op 20 juni van het tumultueuze jaar 1969. Op een eigen gebouw in de Dunantlaan zal de nieuwe ‘vliegende faculteit’ moeten wachten tot 1973.
Zo professoren, zo studenten
De studenten van het HIOW vormen een diverse en wat aparte groep in het studentenlandschap. De eerste decennia zijn ze meestal ‘werkstudenten’ die voor de algemene vakken aansluiten bij bestaande lessen van de faculteiten en enkel apart zitten voor de oefeningen.
Net zoals het professorenkorps worstelen de studenten met de twee aparte richtingen die het HIOW uitgaat. De studenten beroepsoriëntering scheuren zich in 1958 af van de Vlaamse Opvoedkundige Kring en gaan, de bemiddeling van de decaan ten spijt, hun eigen weg in Psyche – Studiekring voor Toegepaste Psychologie. In 1964, niet toevallig een jaar met nog maar eens een programmahervorming en de herbenaming van het instituut naar Hoger Instituut voor Psychologische en Pedagogische Wetenschappen (HIPPW) ziet een nieuwe vereniging het daglicht: de Vlaamse Pedagogische en Psychologische Kring (VPPK) is er in principe voor alle studenten van het instituut maar wordt toch gepercipieerd als de kring van de studenten psychologie.
Het maatschappelijk engagement van de professoren van het HIPPW is ook de studenten niet vreemd. Ze spelen een opmerkelijke rol in de studentenprotesten en –engagementen in de jaren 1960 en 1970. Ze bediscussiëren de toekomst van het universitair onderwijs en richten onder meer de Werkgroep Psychologie en Pedagogiek (1967), de Aktiegroep Kritisch Onderwijs - Werkgroep Revolutionaire Pedagogie met een ‘Onderwijswinkel’ (1971) en de Kritische Actiegroep Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (KRAPP) op. VPPK-er Renaat Willockx bekoopt zijn engagement als studentenleider tijdens de protesten van maart 1969 als enige met een uitsluiting van de UGent.
Vier wordt vijf, mannelijk wordt vrouwelijk
Voor een licentiaatsdiploma in de Psychologie en Pedagogische wetenschappen moeten studenten vanaf 1973 vijf jaar in plaats van vier jaar studeren. Er worden twee nieuwe afstudeerrichtingen geïntroduceerd: sociale agogiek en theoretische en experimentele psychologie. De hervorming gebeurt in de geest van de tijd, voor het eerst met inspraak van studenten en wetenschappelijk personeel. Hoewel de crisisjaren niet bevorderlijk zijn voor hogere studies en de werkgelegenheid weinig rooskleurig is voor pedagogen en psychologen, blijven de studentenaantallen stijgen. De faculteit groeit net als de faculteiten Geneeskunde en Farmaceutische Wetenschappen uit tot de meest vrouwelijke faculteit. In 1970 maken vrouwen 40% uit van de faculteitsbevolking, anno 2015 zal dat 80% zijn. Daartegenover staat dat vrouwen maar 20% van het professorenkader uitmaken. De faculteit verkiest in 1978 met Gerda De Bock als eerste aan de UGent een vrouwelijke decaan.
Verzoeningscommissie
Tegelijkertijd met de overheveling van de bevoegdheid over de rijksuniversiteiten naar de regio’s, beslist de minister in 1991 om vanaf het academiejaar 1994-1995 twee diploma's uit te reiken: licentiaat in de psychologie en licentiaat in de pedagogische wetenschappen. De programmahervorming van 1994 drijft de tegenstelling tussen de twee secties van de faculteit op de spits. De psychologische sectie, die intussen vijf keer zo groot is dan de pedagogische, streeft naar een volledige splitsing van de opleidingen en droomt luidop van een aparte faculteit. Aan de facultaire patstelling komt een verzoeningscommissie van rector De Meyer te pas. Het resultaat zijn volledig gescheiden kandidaturen wat de facto neer komt op twee autonome secties. De impact van de Bachelor/Master-hervorming in 2003 zal minder groot zijn.
Lerarenopleiding: AILO en SLO
Het kostte didactici van de UGent en andere universiteiten verscheidene decennia van overredingskracht maar in 1998 komt er, bijna 70 jaar na het vorige decreet, een nieuwe regeling voor de lerarenopleiding. De academische initiële lerarenopleiding aan de universiteiten (AILO) bestaat uit 34 studiepunten waarvan er 21 aan algemene vakken gedoceerd worden aan de faculteit PPW. Het aantal AILO-studenten aan de UGent groeit van 498 studenten in 1995 tot 1882 studenten in maart 2007. Het is een verbetering en betekent een opwaardering van het lerarenberoep. Een volwaardige lerarenopleiding die pas kan gevolgd worden na het behalen van een masterdiploma en bestaat uit 60 studiepunten, komt er pas in 2007-2008 met de Specifieke Lerarenopleiding (SLO). Verheyen zou er blij mee geweest zijn.
Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis
26 mei 2015
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Faculteitsgeschiedenis Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Maatschappelijk engagement in gedwongen huwelijken." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 02.06.2015. www.UGentMemorie.be
Bibliografie
Baekelmans, Remi en Leni Verhofstadt-Denève. Ontwikkeling, persoonlijkhed en milieu: liber Amicorum William De Coster. Leuven: Acco, 1986, 17-25.
Broekaert, Eric, Stijn Vandevelde, Elke Cole & Wouter Vanderplasschen. “Een “kleine” geschiedenis van de “grote” vakgroep Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent.” Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk. 2015 (in print).
Coetsier, Leo. Toegepaste psychologie een vijfentwintigjarig initiatief. Gent: RUG. Dienst voor studieadvies, 1965.
De Clerck, K. en H. Van Daele (red.). Professor Plancke 70. Getuigenissen en bijdragen. Gent: Centrum voor de Studie van de Historische Pedagogiek, 1981.
De Clerck, Karel. 75 jaar pedagogische wetenschappen aan de Gentse universiteit. Uit het verleden van de RUG, 43. Gent: Archief RUG, 2002.
De Keyser, Paul. "Het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen." In Gedenkboek van de Rijksuniversiteit te Gent na een kwarteeuw vervlaamsing (1930-31-1955-56), uitgegeven door Theo Luykx: 141-152. Gent: RUG, 1957.
Fierens, Sare. De ontwikkeling van de psychologie in de experimenteerschool van de pedagogie. Een geschiedenis van de psychologische wetenschappen aan de Gentse universiteit (1927-1990). Onuitgegeven scriptie UGent, 2013. (http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/214/RUG01-002060214_2013_0001_AC.pdf)
Heene, J. Liber amicorum Prof. Dr. A. De Block. Gent: RUG. Seminarie en Laboratorium voor Didactiek, 1985.
Robijn, Greetje. Het Ontstaan Van De Experimentele Psychologie Aan De Rijksuniversiteit Gent. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, 1990.
Van Crombrugge, Liesbet. Het sociaal hoger onderwijs te Gent (1950-1980): Over de ontwikkelingen van de opleiding sociaal werk aan het Stedelijk Instituut voor Sociale Studie (SISS). Onuitgegeven scriptie UGent, 2008.
Van Herreweghe, M.-L, and Richard Jozef Jan Verbist. Liber Amicorum Professor Dr. J. J. Richard Verbist : pedagogische perspectieven en vluchtlijnen. Gent: RUG. Seminarie en Laboratorium voor Experimentele, Psychologische en Sociale Pedagogiek, 1981.
Verheyen, Jozef en Lambrechts, Pieter. De experimenteerschool van de Rijksuniversiteit te Gent. Gent: RUG. Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen, 1961.
Verheyen, Jozef. Het Hoger instituut voor opvoedkundige wetenschappen van de Rijksuniversiteit te Gent: terugblik en toekomstperspectieven. Gent: RUG. Hoger instituut voor opvoedkundige wetenschappen, 1954.
“Een korte geschiedenis.” Faculteit Psychologie en Pedagogie KULeuven. Geraadpleegd 15.05.2015. (ppw.kuleuven.be/home/algemeen/geschiedenis.)
“Historiek.” Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen UGent. Geraadpleegd 15.05.2015. (https://www.ugent.be/pp/nl/over-ons/historiek.)
Voor de archiefcollectie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen zie:
http://www.ugent.be/nl/univgent/collecties/archief/collectie/archiefcollectie/faculteit/pp
Overzicht studentenverenigingen: http://www.ugent.be/nl/univgent/collecties/archief/collectie/studenten/verenigingen