Democratisering van het hoger onderwijs
Rector Lambrechts verklaart in 1958 dat ‘de rol van de universiteit is veranderd. De universiteit is een sociale instelling geworden. De toekomst van een volk wordt meer dan ooit bepaald door het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.’ Zijn uitspraken verwoorden een kentering in het hoger onderwijs: voor het eerst wil de universiteit meer dan enkel de nationale elite opleiden. Wil Europa de naoorlogse industrie stimuleren en de wetenschappelijke achterstand op de Verenigde Staten en de Sovjetunie inhalen, dan moet er meer gestudeerd worden. Hoger onderwijs wordt een economische prioriteit.
Een universiteit voor de elite
Tot aan de Tweede Wereldoorlog neemt de overheid weinig maatregelen om de toegang tot de universiteit te vergemakkelijken. Wat moet de maatschappij immers aanvangen met enkele duizenden afgestudeerden per jaar? Studeren is voorbehouden voor jongemannen uit welgestelde gezinnen. Steden, provincies, mecenassen en universiteiten schenken jaarlijks enkele studiebeurzen aan jongens uit minder gefortuneerde milieus die ‘uitmuntende’ studieresultaten kunnen voorleggen. Het is niet zozeer hun motivatie om arbeiderskinderen kansen te geven op sociale mobiliteit, wel om de uitstraling van de eigen instelling of entourage te versterken.
Nationaal Studiefonds
De democratisering van het Belgische hoger onderwijs wordt aangekondigd met de hervorming van het studiebeurzensysteem in 1954. In tijden van economische heropbouw is er vanuit het bedrijfsleven een groeiende vraag naar geschoolde werknemers. Maar ook de idee dat onderwijs en persoonlijke zelfontplooiing een nieuwe wereldramp kunnen vermijden, speelt een rol in de politieke beslissing. Vanaf 1954 kunnen studenten voor een financiële tegemoetkoming terecht bij het Nationaal Studiefonds, waar ‘uitmuntendheid’ niet langer het hoofdcriterium is. De impact van de wet laat zich onmiddellijk aflezen in het aantal studenten dat zich inschrijft aan de Gentse universiteit. In het academiejaar 1954-55 zijn dat er drieduizend, vier jaar later vierduizend: een ongekende groei. De stijgende lijn zal zich doorzetten tot in 1972-73 als de kaap van twaalfduizend studenten wordt gerond. Vooral de opleidingen in de geneeskunde, farmacie en handelswetenschappen zijn populair.
Naoorlogse generatie
De hervorming van de wet op de studiebeurzen is niet als enige verantwoordelijk voor het feit dat de universiteiten in de jaren 1950 en 1960 door studenten worden overspoeld. Deze naoorlogse generatie is de eerste waarvan beide ouders verplicht tot hun veertien jaar middelbaar onderwijs hebben genoten en die door hen gestimuleerd wordt om verder te studeren. Daarnaast beginnen de meisjes, die tot in het interbellum slechts bij uitzondering hogere studies aanvingen, aan een inhaalbeweging. Een andere reden voor de toevloed is de economische hoogconjunctuur en de algemene stijging van de levensstandaard. Een diploma wordt aantrekkelijker doordat het werkzekerheid biedt in de nieuwe naoorlogse economie.
Massificatie
De democratisering van het hoger onderwijs en de uitbouw van de sociale voorzieningen domineren de agenda van de universiteiten in de jaren 1960. Hoewel iedereen in principe dezelfde kansen krijgt, weerspiegelt de studentenpopulatie nog lang niet de samenstelling van de maatschappij. De democratisering van het hoger onderwijs is een massificatie gebleken. Kinderen van middenstanders en bedienden zijn beter vertegenwoordigd dan kinderen van arbeiders en boeren. Deze wanverhoudingen zijn een internationaal probleem, dat in België wordt versterkt door de Vlaams-Waalse dualiteit. In 1966 vertegenwoordigt Vlaanderen 60% van de Belgische bevolking, maar is slechts voor 43% vertegenwoordigd aan de universiteiten. Die achterstand is enerzijds te wijten aan het overwicht aan Franstalige onderwijsinstellingen, ook op Vlaams grondgebied. Anderzijds speelt zijn agrarisch karakter Vlaanderen parten: boerenkinderen van het platteland stromen moeilijker door dan arbeiderskinderen uit de stad.
Expansiewet
Als oplossing voor de problemen van de democratisering keurt het parlement in 1966 de Expansiewet goed. Volgens die wet mogen de bestaande universiteiten afdelingen oprichten in andere provincies. In Antwerpen en Bergen worden twee universiteiten opgericht en twee hogescholen worden gepromoveerd tot universiteit. Het hoger onderwijs wordt met andere woorden naar de studenten toe gebracht. Politieke argumenten voor deze expansie zijn dat deze vooruitgeschoven kandidaturen de hogere beroepsopleiding in de agrarische uithoeken van Vlaanderen stimuleren en het aantal Nederlandstalige deskundigen doen stijgen. Tot dan verloor Vlaanderen heel wat studenten aan de Franstalige of tweetalige universiteiten van Leuven, Brussel en Luik. De ‘regionalisering’ zou daarnaast voor een groter levensbeschouwelijk evenwicht moeten zorgen. De Gentse universiteit ontpopt zich bij monde van rector Bouckaert tot hevige tegenstander van de decentralisatie van het hoger onderwijs. De politiek gaat er volgens hem aan voorbij dat een universiteit in de eerste plaats een onderzoeksinstelling is, geen beroepsschool. Afstand nemen van het huiselijke nest zou de Vlaamse plattelandsjongens, de ‘ingekorfde duiven’, helpen in hun politieke ontvoogding en wetenschappelijke ontplooiing. Rector Bouckaert voorspelt ook een concurrentiestrijd tussen de universiteiten en financiële moeilijkheden: de vooruitgeschoven kandidaturen snoepen veel studenten, middelen en personeel af van de bestaande universiteiten. Uit protest tegen de wet worden in 1965 geen verjaringsfeesten gevierd aan de universiteit. Hoewel zijn professorenkorps en studenten Bouckaert steunen met acties en een algemene staking, trekt Gent een jaar later dus aan het kortste eind.
Interne én externe democratisering
De democratisering en overbevolking van het hoger onderwijs zet de verhoudingen binnen de academische gemeenschap onder druk. In het zog van het generatieconflict van mei ‘68 ijveren studenten voor meer externe én interne democratisering. Onder externe democratisering wordt begrepen dat iedereen ongeacht zijn sociale achtergrond of financiële middelen moet kunnen studeren. De eis om interne democratisering houdt in dat studenten willen participeren in alle bestuursniveaus van de universiteit en inspraak vragen in de vorm en inhoud van de lessen. De democratiseringsbeweging overstijgt de grenzen van de universiteit: studenten streven naar democratisch onderwijs in een democratische maatschappij.
Keerpunt 1968
1968 is een keerpunt voor de democratisering van de universiteit. Hoewel het de start betekent van een interne democratisering, wijzen de cijfers op een stagnatie van de studentenpopulatie. De prognoses over het stijgende geboortecijfer komen niet uit en de grote inhaalbeweging van de meisjesstudenten is achter de rug. Belangrijker voor de stagnatie van de studentenpopulatie is de economische crisis die uitbreekt in 1973. Een diploma is niet langer een garantie op werk. Paradoxaal genoeg is het juist op het moment dat de studentenbevolking stagneert, dat de universiteit haar grote bouwwerken uitvoert. Tussen 1970 en 1975 verrijzen verschillende homes, de campus Ledeganck, de faculteit pedagogische wetenschappen op de Dunantlaan, de Hoveniersberg, de faculteit Dierengeneeskunde in Merelbeke en het wetenschapspark in Zwijnaarde. De bezuinigingspolitiek van de regering als gevolg van de oliecrisis raakt de sociale sector van de universiteiten het hardst.
Nieuwe democratisering
Het duurt tot 1991 vooraleer het studentenaantal opnieuw stijgt en het democratiseringsvraagstuk weer opduikt. Nog altijd stromen relatief meer jongeren uit welstellende en hooggeschoolde gezinnen door naar de universiteit. Kansengroepen die toch doorstromen naar het hoger onderwijs kiezen omwille van financiële drempels vaker voor een hogeschool dan voor een universiteit. Overheid, universiteit en de Vlaamse Vereniging voor Studenten zetten zich in om de ongelijkheid weg te werken. Beursstudenten zullen bijvoorbeeld meer middelen krijgen dan andere studenten. Ook worden universiteiten aangemoedigd om kansengroepen als allochtonen en jongeren met een leerstoornis extra te begeleiden en te ondersteunen.
Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis
17 augustus 2010
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Democratisering van het hoger onderwijs." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 28.08.2015. www.UGentMemorie.be/artikel/democratisering-van-het-hoger-onderwijs.
Literatuur
-
J.J. Bouckaert, ‘Problemen aangaande eerste-jaarsstudenten’, in: De Brug, 7, 1963(4), pp. 221-234.
-
Wim Castelyns, ‘De staking der Gentse studenten’, in: De Brug, 9, 1965(1), pp. 48-52.
-
Wim Castelyns, ‘Studentensyndicalisme?’, in: De Brug, 10, 1966(1), pp. 66-68.
-
Karel De Clerck, Rector Bouckaert had toch gelijk, Gent, 1985.
-
Theo Luykx, ‘De hogeschoolbevolking in België. Academiejaar 1964-1965’, in: De Brug, 9, 1965(3), pp. 131-140.
-
Barbara Tan, Blijvende sociale ongelijkheid in het Vlaamse Onderwijs, Antwerpen, 1998.
-
Myriam Verhas, Studiebeurzen van overheidswege aan studenten van de Gentse Universiteit (1836-1849), Gent, 1988, (Uit het verleden van de R.U.G., 28).
-
C. Van Oevelen, ‘Het universiteitsprobleem in Vlaanderen’, in: Wetenschappelijke Tijdingen, 21, 1961(10), pp. 433-440.