Koloniaal onderwijs aan de Universiteit Gent
Als Nederlandstalige rijksuniversiteit had de Universiteit Gent nooit veel in de pap te brokken in een door de Belgische staat, Franstaligen en katholieken gedomineerd koloniaal project. De monopolies van de staatsscholen en de KULeuven zorgden ervoor dat een koloniale opleiding zoals die aan de Handelsschool, net zoals die aan de Gentse Landbouwhogeschool, weinig populair was. De lesgevers waren bovendien vaak in de eerste plaats koloniaal, dan pas wetenschapper. Professoren en studenten liepen niet echt storm voor de koloniale zaak en het onderwijs bleef erg versnipperd. Het koloniale animo dat na 1945 voorzichtig op gang kwam, botst op de onverwachte onafhankelijkheid van Belgisch-Congo. Het is pas vanaf de postkoloniale periode dat de erfgenamen van het koloniale onderwijs zich voor het eerst zullen richten op studenten uit wat nu ‘Derde Wereldlanden’ heet.
Voor Wereldoorlog I
Koning Leopolds Congo was na twee decennia onhoudbaar geworden door de vele misbruiken, wantoestanden en doden. Wanneer de Belgische staat in 1908 het roer overneemt, moet ze de kolonie op een andere leest uitbouwen. Een betere opleiding voor kolonialen is een deel van de puzzel. De kwaliteit van de koloniale ambtenaren laat immers te wensen over. Sinds 1906 bestond er al een School voor Tropische Geneeskunde in Brussel (die in 1933 naar Antwerpen zal verhuizen). In 1910 wordt de Koloniale School in Brussel opgericht om kandidaat-kolonialen voor te bereiden op het werk in de kolonie. De opleiding is nog heel beperkt, zowel qua vakken als in tijd. Aan de universiteit van Gent is koloniaal onderwijs op dit moment quasi onbestaande. Dit strookt met het beeld in Brussel en Luik. Enkel aan de katholieke Leuvense universiteit bestaat op dit moment al een ruimer aanbod voor studenten die zich willen bekwamen als tropisch landbouwkundige, geneesheer of ingenieur-geoloog.
In Gent doceert botanicus Emile De Wildeman vanaf 1911 het vak Koloniale teelten aan de Bijzondere Handelsschool. Alhoewel hij nooit voet op Congolese grond zet, is De Wildeman met zijn bijna 500 publicaties over Congolese flora een onderzoeker van internationaal formaat. Zijn expertise verwerft hij vanaf het einde van de 19de eeuw op basis van de Congolese plantenverzamelingen die naar de Brusselse Rijksplantentuin, waaraan hij verbonden is, worden overgebracht. De Wildemans vak is samen met bijvoorbeeld het keuzevak Ziekten van de warme landen, gegeven door Paul Van Durme aan de geneeskundefaculteit, een van de weinige koloniale invloeden op het Gentse universitaire onderwijs aan de vooravond van Wereldoorlog I.
Koloniale reclame via de universiteit
In het interbellum bouwt de Belgische overheid een netwerk van koloniale overheidsinstellingen uit, zowel in België als in Congo. De staat dirigeert het onderzoek in de koloniale wetenschappen en zal in de komende decennia ook de professionele vorming van kolonialen stevig in handen houden. Vanaf 1920 leidt de Hogere Koloniale School in Antwerpen ambtenaren op; vanaf 1923 doet het dit als Koloniale Hogeschool met een universitaire status. Zowel onderzoek als bijhorend onderwijs zijn zeer pragmatisch van aard: de inspanningen zijn gericht op een zo efficiënt mogelijke politieke, economische en sociale organisatie om de kolonie ‘beheersbaar’ te maken. De uitgangspunten zijn schatplichtig aan een triomfantelijke, paternalistische en ‘beschavende’ ideologie.
Niettemin kampt de kolonisator met een bijkomend probleem: de Belgische bevolking is niet echt begeesterd door de kolonie en de bereidwilligheid om er een carrière uit te bouwen is laag – ook bij universitairen. De overheid moet haar burgers warm maken voor de tropen. Ze wil Congo bevolken met administrateurs, magistraten en handelaars. Daarom worden de universiteiten net na Wereldoorlog I aangepord om aan alle faculteiten vakken over koloniale zaken in te richten en ook in andere vakken het onderwerp binnen te loodsen. De overheid is dus vragende partij voor koloniaal onderwijs ingebed in de universiteiten, maar blijft de eerste viool spelen. De universiteiten moeten zelf geen koloniale wetenschappen ontwikkelen, louter vakken onderwijzen waar de nood zich stelt. De lesgevers zullen dan ook vaak koloniale ambtenaren zijn, geen autonome wetenschappers die zich verdiepen in de koloniale materie.
Bijzondere Handelsschool en Rijkslandbouwhogeschool
De Gentse universiteit stelt zich dienstbaar op. Aan de Bijzondere Handelsschool, verbonden aan de rechtenfaculteit, wordt in 1919 het licentiaat in de Handels- en Koloniale Wetenschappen ingericht. Begin jaren 1920 bestrijken de aangeboden vakken onder andere koloniale economie, wetgeving, geografie, topografie, teelten, hygiëne en constructies en transport. Onder de lesgevers bevinden zich onder meer aardrijkskundige Fernand Van Ortroy, jurist Charles De Lannoy, botanist Emile De Wildeman en geneeskundige Paul Van Durme. Aan de vooravond van Wereldoorlog II breidt het programma uit tot dertien vakken, waarvan acht verplichte. Nieuwe lesgevers ondertussen zijn Yvo Maes en Armand Hacquaert voor aardrijkskunde en etnografie, George Funke voor landbouwkunde, Max Adant voor geneeskunde, Georges Van der Kerken voor wetgeving, economie en geschiedenis en Amaat Burssens voor ‘inlandse taal’.
Ook de in 1920 opgerichte Rijkslandbouwhogeschool (pas 50 jaar later officieel deel van de Universiteit Gent) biedt een speciale opleiding tot ‘Ingenieur-agronoom – koloniale landbouw’ van twee jaar aan. Het diploma richt zich op het vormen van koloniale agronomen en van plantagebeheerders voor Belgische bedrijven die zich in Centraal-Afrika, Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika onder andere toeleggen op palmolie, rubber, koffie, cacao en katoen. De nieuwe landbouwschool telt heel wat lesgevers die al carrière maakten in dienst van de koloniale overheid of bedrijven. Eduard De Jonghe bijvoorbeeld is secretaris-generaal van het Ministerie van Koloniën en verzorgt cursussen over etnologie, etnografie en koloniale politieke aspecten. Achille Borremans was actief voor een plantagemaatschappij in Katanga en doceert koloniale landbouw, tropische teelten, bosbouw en koloniale landbouwnijverheden. Ook latere lesgevers zoals Natalis De Cleene, Jozef Van den Brande, René Govaert en Léon Eeckhout passen in dit plaatje.
Weinig populair
De aantrekkingskracht van de programma’s aan de Hogere Handelsschool en Rijkslandbouwhogeschool is evenwel zeer beperkt. De licentie in de Handels- en Koloniale Wetenschappen gaat in vrije val. Het aantal studenten in de eerste drie jaar ligt uitzonderlijk hoog met een twintigtal uitgereikte diploma’s, heel wat meer dan in de gelijkaardige Leuvense opleiding op datzelfde moment. Na dit opmerkelijke begin, deels te verklaren door de inkomende studenten na het einde van de Eerste Wereldoorlog, gaat het bergaf. Van meer dan twintig diploma’s in de jaren 1920, naar respectievelijk negen en drie in de volgende twee decennia, tot in de jaren 1950 de studentenstroom helemaal opdroogt. Deze tendens is deels te wijten aan het feitelijke monopolie van de Koloniale Hogeschool in Antwerpen vanaf 1923, aangezien staatsgediplomeerden voorrang krijgen bij de postjesverdeling in Belgisch-Congo. Bovendien vernederlandst de Gentse Bijzondere Handelsschool al volledig in 1923, waardoor de aansluiting bij het Franstalige koloniale apparaat verzwakt.
Ook aan de Nederlandstalige Landbouwhogeschool flirt de opleiding, vanaf 1934 ‘koloniaal landbouwkundig ingenieur’ genaamd, met de overlevingsgrens. Tot en met de Tweede Wereldoorlog stijgt het jaarlijks aantal afgestudeerden nooit boven een paar uit. De opleiding ondervindt nadeel van de concurrentie met het performante Landbouwkundig Instituut van de KULeuven onder leiding van Edmond Leplae, die in dienst van het koloniaal ministerie ook het omstreden landbouwsysteem met dwangarbeid in Belgisch-Congo invoert. De impact van de Gentse landbouwschool op de vorming van kolonialen is wel groter dan deze cijfers doen uitschijnen, aangezien ook andere gediplomeerden na hun studies naar Centraal-Afrika trekken. Wanneer na Wereldoorlog II de specialisatiestudie voor koloniaal landbouwkundig ingenieur uitbreidt naar drie jaar en het hoger landbouwonderwijs een academisch statuut verkrijgt, stijgt het aantal studenten aanzienlijk. Lode De Wilde en René Govaert zijn dragende krachten. We zien een dertigtal afgestudeerden in de jaren 1950, maar in de laatste vijf jaar van dat decennium lopen de inschrijvingen opnieuw drastisch terug tot enkelingen.
Versnipperd onderwijs
Naast de programma’s aan de Bijzondere Handelsschool en Rijkslandbouwhogeschool is het onderwijs met betrekking tot koloniale materies erg versnipperd aan de Universiteit Gent en beperkt het zich vaak tot facultatieve vakken. Het Gentse professorenkorps staat over het algemeen redelijk onverschillig ten opzichte van de koloniale zaak. Alhoewel de overheid bijvoorbeeld vragende partij is om tropische artsen op te leiden, is de reactie binnen de geneeskundefaculteit flauwtjes. Aan het einde van de jaren 1950 vinden we er een paar niet-verplichte vakken zoals Tropische ziekten en Beginselen der exotische pathologie terug. In 1930 ontstaat er een opleiding tot mijnbouwkundig ingenieur aan de Technische Scholen waarbij er ook aandacht aan koloniale mijnbouw wordt geschonken. Mineraloog Alfred Schoep geeft er Toegepaste geologie, ook geoloog Armand Hacquart geeft er les.
Ook aan de faculteiten Wetenschappen, Rechtsgeleerdheid en Letteren en Wijsbegeerte hangt de aanwezigheid van vakken die koloniale onderwerpen aanraken in de eerste plaats af van de eventuele interesse en goodwill van individuele professoren. De meest meldenswaardige figuur is kunstwetenschapper en antropoloog Frans Olbrechts. Hij doceert vanaf de jaren 1930 aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde vakken zoals Algemene en vergelijkende volkenkunde en De kunst en kultuur van de primitieve en halfbeschaafde volkeren. Hij richt eveneens het Centrum voor de Studie der Afrikaanse Kunst op. Ook kan hij de Etnografische Verzamelingen bij het onderwijs betrekken (een unieke troef die tot begin jaren 2000 aan de UGent zal blijven bestaan). De innemende Olbrechts maakt naam bij studenten en de richting primitieve kunst kent relatief veel succes. Maar net als de professoren tonen ook de studenten in Gent verder weinig belangstelling voor alles wat koloniale wetenschappen betreft: koloniale vakken worden niet zo vaak gevolgd.
Koloniale Universitaire Studiekring
Na 1945 spoort het Ministerie van Koloniën de universiteiten aan extra inspanningen te leveren om een ‘jonge universitaire elite’ te verleiden zich aan de ‘koloniale taak’ te wijden. Na de Tweede Wereldoorlog zwelt de kritiek op het kolonialisme namelijk aan, zowel internationaal als nationaal. De Belgische kolonisator ziet zich genoopt zijn verdere aanwezigheid te legitimeren door zich schijnbaar onmisbaar te maken. De wetenschappelijke strijd tegen problemen op onder meer het vlak van ziektes en voedselvoorziening levert een perfect alibi. De koloniale overheid geeft hierbij tegelijk ook meer speelruimte aan de universiteiten. Ze maakt de staatsgreep op het onderzoek en onderwijs minder strak en voorziet meer geld. Bij meerdere professoren in Gent groeit zo de interesse voor koloniaal onderzoek, maar dit vertaalt zich niet onmiddellijk naar de onderwijspraktijk. Landbouwkundige Lode Wilde probeert met de Koloniale Universitaire Studiekring (KUS) studenten en professoren van de Universiteit Gent vanaf 1946 op koloniaal sleeptouw te nemen, maar kent beperkt succes. In 1947 ziet een bescheiden universitaire Congo Commissie het licht die de mogelijkheden van de kolonie voor onderzoek en onderwijs moet bestuderen.
De eerste poging aan de Universiteit Gent om een faculteitsbrede opleiding voor kolonialen in te richten, ontstaat pas halfweg de jaren 1950 in de schoot van die Congo Commissie. Het beoogde Interfacultair Instituut voor Afrikaanse Wetenschappen komt niet van de grond. De Afrika-opleiding binnen het nieuwe Hoger Instituut voor Oosterse, Oost-Europese en Afrikaanse Taalkunde en Geschiedenis biedt vanaf 1958 een afgezwakte versie van het idee aan de letterenfaculteit, met taalkundige Amaat Burssens als centrale spil. De meest concrete verwezenlijking van de Congo Commissie situeert zich niet op het vlak van het onderwijs in Gent, maar wordt Ganda-Congo. De plotse Congolese onafhankelijkheid in 1960 roept deze poging om een medisch en interdisciplinair onderzoeksproject in het noordoosten van Belgisch-Congo uit te bouwen evenwel een halt toe.
Postkoloniale bijsturingen
De onafhankelijkheid van Congo en even later van Rwanda en Burundi luidt voor de Universiteit Gent het tijdperk van ontwikkelingshulp en –samenwerking in. Het vereist uiteraard in de eerste plaats een verandering in terminologie. De licentie in de ‘Handels- en Koloniale Wetenschappen’ wordt bijvoorbeeld voor de vorm ‘Handelswetenschappen toegepast op Ontwikkelingslanden’. Na enkele jaren zal voor het eerst ook een centraal gecoördineerde postgraduaatsopleiding ontstaan, aan het Interfacultair Studie- en Vormingscentrum voor Ontwikkelingssamenwerking (ISVO) vanaf 1967. Maar de nieuwe postkoloniale context vereist vooral een praktische én inhoudelijke heroriëntering van het voormalige koloniale onderwijs.
Door het wegvallen van de makkelijke afzetmarkt die de Belgische koloniale gebieden waren voor afgestudeerden, breidt het actieterrein gevoelig uit: Noord- en West-Afrika, Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika komen in het vizier voor ontwikkelingswerk. Daarnaast wordt op inhoudelijk vlak het onderwijs gedwongen onderliggende koloniale en paternalistische uitgangspunten van zich af te schudden. Het meest concrete gevolg hiervan is dat het nieuwe ‘ontwikkelingsonderwijs’ zich voor het eerst ook zal richten op studenten uit de ontwikkelingslanden zelf! Zo ontstaat in 1963 aan de wetenschapsfaculteit bijvoorbeeld een postgraduaatsopleiding bodemkartering die zich specifiek op internationale studenten richt. Net zoals de Belgische kolonisator pas heel laat in Congo universitair onderwijs toeliet dat Congolezen kon emanciperen, bekommerde de Universiteit Gent zich voor 1960 nooit om de opleiding van de gekoloniseerden …
Davy Verbeke
Vakgroep Geschiedenis UGent
3 mei 2017
Hoe verwijs je naar dit artikel?
Verbeke, Davy. “Koloniaal onderwijs aan de Universiteit Gent.” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 03.05.2017. www.ugentmemorie.be/artikel/koloniaal-onderwijs-aan-de-universiteit-gent.
Bibliografie
De Vlieger, Pieter-Jan. “Tweeënveertig jaar Koloniale Hogeschool in België : een historisch onderzoek naar de bestaansredenen van een instituut.” Masterscriptie, Universiteit Gent, 2003.
De Wilde, Lode. “Enquête over het teruglopen van de inschrijvingen in de Belgische universitaire landbouwscholen.” In Mededelingen van de Landbouwhogeschool en de opzoekingsstations van de staat te Gent XXVI, nr. 2, 1961: 881-951.
Eerdekens, Adriaan. "Ganda-Congo 1956-1970: De Gentse universiteit en het wetenschappelijke avontuur in de kolonie." Masterscriptie, Universiteit Gent, 2010.
Lagae, Johan. “Het echte belang van de kolonisatie valt samen met dat van de wetenschap: over kennisproductie en de rol van wetenschap in de Belgische koloniale context.” In Het geheugen van Congo: de koloniale tijd. Gent: Snoeck, 2005: 131-138.
Luykx, Theo. Gedenkboek van de Rijksuniversiteit te Gent na een kwarteeuw Vervlaamsing (1930-31 - 1955-56).Gent: RUG, 1957.
Mantels, Ruben. "De klacht van Nkunda. Over universiteiten, kolonisatie en dekolonisatie in Belgisch-Congo." Studium 3 (2010): 61-73.
Mantels, Ruben. Geleerd in de tropen. Leuven, Congo en de wetenschap. Leuven: Universitaire Pers, 2007.
Poncelet, Marc, Henri Nicolaï, Jacques Delhal en Jean-Jacques Symoens. “De overzeese wetenschappen.” In Geschiedenis van de wetenschappen in België, 1815-2000, vol 2, uitgegeven door Robert Halleux et. Al., 236-265. Brussel: Dexia/La Renaissance du Livre, 2001.
Vandamme, Erik, ed. Universiteit Gent. Faculteit landbouwkundige en toegepaste biologische Wetenschappen: Jubileumboek 1920-1995. Gent: Snoeck-Ducaju, 1995.
Rijksuniversiteit te Gent. Het verslag over de toestand der universiteit. Gent: Rectoraat.
Rijksuniversiteit te Gent. Programma der leergangen. Gent: Rectoraat.