3. Een keurslijf aan wetten en besparingen

Dit klimaat van besparingen was gevolgd op een decennium van ongebreidelde realisaties. Vooruitgestuwd door de golden sixties hadden diverse wetgevende initiatieven steeds uitgebreidere subsidies en toelagen aan de universiteiten toegekend. Enerzijds om het gebouwenpatrimonium uit te breiden, anderzijds om de sociale sector uit te bouwen. Beide waren noodzakelijk om de stijgende studentenaantallen op te vangen. In Gent alleen had er tussen 1960 en 1970 een verdrievoudiging plaatsgevonden en was er op tien jaar tijd een aangroei van vierduizend naar twaalfduizend studenten. Die schok moest worden opgevangen door extra middelen en investeringen. Zo kwamen er de studentenhomes, studentenrestaurant De Brug en diensten voor de sociale, juridische en medisch-psychologische ondersteuning voor de studenten. Nieuwe infrastructuur verrees aan de Ledeganck, Blandijnberg, Watersportlaan en Henri Dunantlaan, het Academisch Ziekenhuis werd voltooid. Aan de Hoveniersberg kreeg Economie een thuis en in Merelbeke kwam er een campus voor diergeneeskunde; in slotsom was het een gigantisch patrimonium dat in de jaren 1960 en 1970, aan de vooravond van het rectoraat van Hoste, gerealiseerd werd.

Naast het aantal studenten zou ook het aantal universiteiten toenemen. Als gevolg van de expansiewet van 9 april 1965 en de kwestie ‘Leuven Vlaams’ had begin jaren 1970 zowat elke provincie zijn eigen universiteit; aan elk van deze nieuwe instelling kwamen op hun beurt de uitgaven voor nieuwbouw – het meest opzienbarend voorbeeld in dat opzicht was Louvain-la-Neuve – en de sociale sector.

De prijs voor deze universitaire expansie van de jaren 1960 werd betaald in de jaren 1970. Op 27 juli 1971 was nog het sluitstuk van de gevoerde hogeronderwijspolitiek aangenomen: een nieuwe wet op de financiering van de universiteiten. De leidende principes van de financieringswet waren betoelaging op basis van studentenaantallen, toezicht en controle van een regeringscommissaris en een gelijkschakeling tussen de vrije en de rijksuniversiteiten. Maar vervolgens kwam er, neergedrukt door de oliecrisis van 1973, een cascade van bezuinigingen, bevriezingen, programmawetten, crisismaatregelen en saneringen op de oude en nieuwe universiteiten af, die allemaal noodzakelijk waren om de geslagen gaten in de rijksbegroting te dichten. De overheid had met de uitbreiding van de aantallen en de omvang van de universiteiten zijn hand overspeeld; met name de financiële gevolgen bleken in tijden van economische neergang de middelen van de schatkist te overstijgen. Nieuwe wetten en maatregelen moesten aldus het beleid inperken en terugschroeven. Het rectoraat van Hoste werd er vol door getroffen.

Lees verder: '4. Besturen in crisistijd'

Deel deze pagina: