Gunzburg, Nico (1882-1984)

Ik heb een huis, wil u het hebben?’ Met deze historische woorden stapte Nico Gunzburg op de rector af toen bleek dat er geen geld was om een Criminologisch Instituut aan de Gentse universiteit op te richten. Hij kocht dan maar zelf een huis en bood het de rector en de universiteit aan. Ook zijn persoonlijke bibliotheek gaf hij in bruikleen aan de universiteit. Deze woorden en daden typeren het leven, werk en academische bevlogenheid van Nico Gunzburg, Vlaamsgezind jurist en grondlegger van de criminologie aan de Gentse universiteit. 

Een Vlaamsgezind jurist, vóór WO I

Nico Gunzburg wordt op 2 september 1882 te Riga in het toen nog Russische Letland geboren en komt met zijn joodse ouders, broer en zus op driejarige leeftijd in 1885 te Antwerpen aan. De familie is op de vlucht omwille van antisemitische pogroms. Vader Gunzburg verwerft de Belgische nationaliteit en voedt zijn kinderen areligieus op. Zijn studies doet Nico Gunzburg in het Koninklijk Atheneum in Antwerpen, waar de grondslag voor zijn Vlaams liberaal humanisme wordt gelegd. Via zijn leraar, de dichter Pol de Mont, komt Nico Gunzburg in contact met de strijd die door de Vlaamsgezinden wordt gevoerd voor de herleving en de erkenning van de eigen cultuur.
Die Vlaamse zaak zal de jonge Nico Gunzburg ook inspireren als rechtenstudent aan de Université Libre de Bruxelles tussen 1901 en 1906. Rechtspraak en rechtsleer in Vlaanderen zijn op dat moment nog een quasi volledig francofone aangelegenheid. Tijdens zijn studentenperiode sticht Gunzburg, samen met onder meer de liberale politicus Julius Hoste en Frans van Cauwelaert, het Algemeen Vlaams Studentenbond. Tevens wordt hij voorzitter, na August Vermeylen, van de vereniging Geen Taal, Geen Vrijheid. Na zijn studies loopt Gunzburg stage bij de bekende advocaat Alfred de Gottal in Antwerpen en geniet hij al snel faam als advocaat. Hij blijft ijveren voor de vervlaamsing van de rechtsbedeling en is actief in de Bond der Vlaamse Rechtsgeleerden dat de studenten van de vier Vlaamse universiteiten wil samenbrengen. Met tweejaarlijkse Vlaamse wetenschappelijke rechtscongressen wil deze organisatie aantonen dat het recht ook in de Nederlandse taal kan worden bestudeerd, gedoceerd en gepraktiseerd. Gunzburg zet zich vooral in voor de vernederlandsing of de Vervlaamsching der Gentse Hoogeschool.

Naast deze taalgerelateerde wensen en verwezenlijkingen laat Gunzburg zich in de periode voor WO I ook inspireren door nieuwe ideeën aangaande het gevangeniswezen en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Als advocaat publiceert hij wetenschappelijke bijdragen en houdt hij lezingen over nieuwe strekkingen op het gebied van de strafwetenschappen, onder meer over materies zoals verantwoordelijkheid en vrije wil of verminderde toerekenbaarheid. We zien hier de basis ontstaan van de verbinding tussen strafwetenschap, criminologie en sociologie die centraal zal staan in Gunzburgs denken. Net voor het uitbreken van WO I, in 1913, wordt Gunzburg door het Antwerps stadsbestuur tot lesgever benoemd voor de cursussen Grondwettelijk Recht en Schoolwetgeving aan de beide Normaalscholen te Antwerpen, een functie die hij tot 1952 zal blijven vervullen.

Een Vlaams professor, vóór WO II

Na de val van Antwerpen in de beginmaanden van WO I wijkt Gunzburg uit naar het Franse Le Havre, van waaruit hij voor de Belgische regering in ballingschap meerdere diplomatieke missies onderneemt. Gunzburg blijft tijdens de oorlog ijveren voor de vervlaamsing van de Gentse Universiteit. Hij is de eerste die achter de schermen initiatief neemt om een Kommissie ter Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool op te richten. Met het oog hierop neemt hij contact met August Vermeylen, die hij als eerste weet te winnen voor deze zaak, om naderhand andere eminente Vlamingen te betrekken. De commissie steunt het wetsvoorstel (dat dateerde van 1911) van de hand van Louis Franck, Frans Van Cauwelaert en Camille Huysmans, dat erop gericht is het onderwijs in Vlaanderen volledig Nederlandstalig te maken. In 1916, naar aanleiding van de opening van de met hulp van de Duitse bezetter deels vernederlandste Gentse universiteit, wordt Gunsburgs compositie Oproep! ’t Lied der Hoogeschool, geschreven in 1908, opnieuw uit de kast gehaald. Het wordt één van de meest bekende activistische strijdliederen.

Als in 1920 een nieuwe commissie wordt opgericht om de vervlaamsing van de Gentse Rijksuniversiteit te verwezenlijken, maakt Nico Gunzburg deel uit van deze commissie. In 1923, het jaar van de invoering van de tweetalige Nolfuniversiteit, wordt hij tot docent benoemd aan de faculteit Rechtsgeleerdheid. In de nieuwe, vernederlandste universiteit wordt hem dan wel de leerstoel strafrecht ontzegd, maar hij mag wel vakken zoals onder andere Burgerlijk Recht en Algemene grondbeginselen van het Recht doceren. In 1927 publiceert hij het eerste Nederlandstalige handboek over huwelijksrecht. Na zijn bevordering tot buitengewoon hoogleraar in 1929 diversifieert zijn lesopdracht nog meer: naast bijvoorbeeld nijverheidswetgeving aan de Bijzondere Handelsschool krijgt Gunzburg ook vakken over schoolwetgeving en kinderbescherming toebedeeld, dit aan het Hoger Instituut voor Opvoedkunde (waar hij in 1932 ook voorzitter van zal zijn). Vanaf 1934 mag Gunzburg zich gewoon hoogleraar noemen.

School voor Criminologie

In 1936 dienen Nico Gunzburg en collega-professor Jules Simon samen een voorstel in, gericht aan de Gentse rechtsfaculteit, tot oprichting van een School voor Criminologie. Het voorstel en het programma zijn opgesteld na een grondige studie van gelijkaardige instituten verbonden aan buitenlandse universiteiten en deze van Brussel en Leuven. De bedoeling is een specialisatie te creëren voor personen die nauw betrokken zijn bij de problematiek van criminaliteit: niet enkel magistraten en advocaten, maar ook figuren binnen de rechtsambtenarij en het gevangenis- en interneringswezen. Om het onderwijs zo multidisciplinair mogelijk te maken besluit men niet alleen een beroep te doen op collega's van de rechtsfaculteit, maar ook op professoren verbonden aan de faculteiten Geneeskunde en Letteren & Wijsbegeerte. De School voor Criminologie opent in 1938. Gunzburg, op dat moment ook decaan van de faculteit Rechten, mag er de vakken Criminologie, Beginselen van de Kinderbescherming en Sociale Criminele Prophylaxe doceren. Hij zal het voorzitterschap van de School voor Criminologie na WOII ononderbroken uitoefenen tot aan zijn emeritaat in 1952.

Een internationale carrière, tijdens en na WO II

Gunzburg - die als peuter naar België was gekomen naar aanleiding van antisemitische pogroms in Oost-Europa en na WO I zelf een aantal caritatieve instellingen had opgezet voor joodse vluchtelingen – beslist bij de Duitse inval in mei 1940 te vluchten. Reeds in 1939 werd Gunzburgs naam geviseerd in de toenmalige Belgische antimaçonnieke publicaties waarin het zogenaamde geheime judeo-maçonnieke complot, eigen aan de tijdsgeest, haar hoogdagen kent.

Gunzburg trekt eerst naar Frankrijk waar hij op verzoek van de Belgische regering een Belgisch Universitair Centrum opricht, dat slechts enkele weken zal bestaan. Getipt over het feit dat Vichy-agenten hem willen aanhouden, vertrekt hij over Spanje, naar Lissabon, waarna hij op voorstel van eerste minister Hubert Pierlot en minister Paul-Henri Spaak ambassadeur in Rio de Janeiro wordt. Hij wordt hoogleraar aan de universiteiten van Rio de Janeiro en São Paolo, zetelt als voorzitter van de penitentiaire raad van Brazilië en wordt door de Braziliaanse minister van Justitie gevraagd om een nieuw wetboek van strafrecht op te stellen. Echter, bevreesd voor een mogelijke collaboratie van de Brazilianen met de nationaalsocialistische Duitsers, staakt Gunzburg de voorbereiding ervan vroegtijdig. Hij trekt naar de Verenigde Staten tussen 1941 en 1944. Hij wordt er officier aan de United Relief and Rehabilitation Administration die hulp verleent aan bevrijde landen, doceert er op verzoek van president Franklin Delano Roosevelt aan de Syracuse University in New York en stelt een keure op die de leidraad moet vormen voor de komende naziprocessen van Neurenberg.

Na WO II keert Gunzburg terug naar de Gentse universiteit, wordt opnieuw advocaat en geeft een resem gastlezingen aan universiteiten in Nederland, Frankrijk, Spanje, Letland en Egypte. Op 71-jarige leeftijd, net na zijn emeritaat, wordt hij op verzoek van UNESCO hoogleraar aan de universiteiten van Djakarta en Djogjakarta in het onafhankelijk geworden Indonesië waar hij criminologie doceert, de hervorming van het gevangeniswezen en de politie uitwerkt en een criminologisch instituut opricht. Bij zijn terugkeer wordt hij opnieuw actief als advocaat te Antwerpen en zet zich in voor de joodse caritatieve instellingen die hij in het verleden oprichtte. Hij schrijft zelfs een roman, Ruth, waarin hij het verhaal vertelt van een Antwerpse joodse familie in de eerste helft van de twintigste eeuw.

Een multidisciplinair wetenschapper

In zijn wetenschappelijk en maatschappelijk denken is Gunzburg sterk beïnvloed door Adolphe Prins, bij wie hij als student aan de ULB colleges volgde. Prins benaderde strafrecht niet louter als een juridische techniek, maar had het over strafrechtswetenschap als een omvattender studiedomein. Prins wou het oude schuld-boete beginsel vervangen door 'de bescherming van de maatschappij tegen het misdrijf'. Het is in navolging van Prins dat Gunzburg de criminologie en het strafrecht met elkaar verbindt. Met sociologie en antropologie als bindmiddel van een multidisciplinaire criminologische wetenschap.

Gunzburg is er immers van overtuigd dat goede wetten nog niet noodzakelijk een goede samenleving maken of voldoende bescherming bieden. Het is volgens hem nodig om de bestrijding van de criminaliteit gepaard te laten gaan met sociale ingrepen. Als een volwaardig socioloog en criminoloog is hij erop uit criminaliteit te bestuderen als sociaal feit. Daarom wijst hij ook de traditionele notie van juridische individuele verantwoordelijkheid af ten voordele van een progressieve sociale aansprakelijkheid. In de geest van Prins stelt Gunzburg in 1933 duidelijk: ‘La responsabilité est une notion de morale; la défense sociale est une notion de droit.’

Nauw betrokken geweest bij de vernederlandsing van de Gentse universiteit en bij de uitbouw van rechtsgeleerdheid in het Nederlands, als een grondlegger van de criminologie als multidisciplinaire wetenschap en als een internationaal gerenommeerd en gesolliciteerd rechtskundige, overlijdt Nico Gunzburg te Antwerpen, bijna 102 jaar oud, op 5 maart 1984. Hij is begraven op het  joodse deel van de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof te Hoboken. 

Marc Cools en Paul Ponsaers
Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht UGent
5 juli 2016

 

[Deze tekst is een door UGentMemorie ingekorte en geadapteerde versie van de bijdrage over Nico Gunzburg van Marc Cools en Paul Ponsaers in de publicatie 75 jaar Criminologie aan de Universiteit Gent uit 2013] 

 

Hoe verwijs je naar dit lemma?
Cools, Marc en Paul Ponsaers. “Gunzburg, Nico (1882-1984).” UGentMemorie. Laatst gewijzigd 06.06.2016. http://www.ugentmemorie.be/personen/gunzburg-nico-1882-1984

Selectieve bibliografie Gunzburg

Het Huwelijkscontract – Rechtsleer en Rechtspraak in België en in Frankrijk, Brugge: De Centrale Boekhandel, 1927.

Les Transformations récentes du droit pénal interne et international, Paris : L'Eglantine, 1933.

Het boek Ruth, Antwerpen: Diogenes, 1963.

Bibliografie

www.UGentMemorialis.be 

Cools, Marc en Paul Ponsaers. “Nico Gunzburg: Ik heb een huis: wil U het hebben?” In 75 jaar Criminologie aan de Universiteit Gent, uitgegeven door Marc Cools et al., 21-32. Antwerpen: Maklu, 2013.

Type persoon: 
Deel deze pagina: