Het bedrijf UGent

Zevenduizend personeelsleden, tweeërdertigduizend klanten, elf sites en een omzet van bijna vijfhonderd miljoen euro: het maakt van de UGent een van de grootste bedrijven van Oost-Vlaanderen. De universiteit heeft als producent en distributeur van kennis een gewichtige positie in de huidige kenniseconomie. Hoe die academische onderneming georganiseerd is, bepaalt de omstandigheden waarop aan wetenschap wordt gedaan. Want een universiteit is natuurlijk niet echt een bedrijf, het is een autonome en kritische onderwijs- en onderzoeksinstelling die dag in dag uit op zoek gaat naar waarheid. Of dat is toch het ideaal.

Mission Statement

Onderwijs, onderzoek en dienstverlening: dat zijn de drie kerntaken van een eenentwintigste-eeuwse universiteit. Als Willem I in 1817 de rijksuniversiteiten van Gent en Luik sticht, doet hij dat primair om er geleerde en geëerde burgers op te leiden. Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw is een universiteit boven alles een beroepsschool voor de elite. Pas aan het einde van de negentiende eeuw, onder invloed van de Duitse Humboldtuniversiteit en voorafgegaan door hevige discussies, sluit de universiteit de onderzoeksopdracht in de armen. Hoogleraren doen vanaf dan zelf aan onderzoek én leren de wetenschappelijke methode aan hun studenten aan via practica in laboratoria en seminaries. Aan het elitaire karakter van de universiteit komt pas een einde na de Tweede Wereldoorlog. Om tegemoet te komen aan de naoorlogse economie en om de sociale ongelijkheid weg te werken hervormt de overheid in 1954 het studiebeurzenstelsel zodat er veel meer jonge mannen en vrouwen hogere studies kunnen aanvangen. Niet alle hoogleraren zijn er aanvankelijk mee opgezet: is het wel de taak van de universiteit om sociale integratie te verwezenlijken en zal het de wetenschappelijke kwaliteit niet ondermijnen? In de eenentwintigste eeuw lijkt iedereen overtuigd van de sociale rol van de universiteit en worden inspanningen gedaan om allochtonen, jongeren uit kansengroepen en jongeren met een beperking in het hoger onderwijsbad te trekken.
De derde en meest recente kerntaak van de universiteit is maatschappelijke dienstverlening. In de officiële definitie luidt het ‘dat universiteiten onderzoek doen naar nieuwe producten en diensten die resulteren in bruikbare innovaties voor industrie en maatschappij’, toegepast onderzoek dus. De overheid stimuleert dit onderzoek naar technologische innovaties om de economie aan te zwengelen. Sinds de taakverdeling tussen overheid, universiteiten en bedrijven zijn verankering vond in de staatshervorming van 1992, zijn spectaculaire resultaten geboekt in wetenschapsparken en spin-offs.

Bureaucratisering

Om die massa aan studenten, onderzoekers, projecten, dossiers en contracten te kunnen bolwerken bouwt de moderne universiteit een omvangrijke administratie uit. Op de rectoraten nemen de managers het over van de geleerden en zorgt een PR-dienst voor de interne en externe communicatie. Het academisch schild wordt een logo, het devies een slogan. Maar liefst acht verschillende directies met op hun beurt verschillende afdelingen staan in voor de dienstverlening aan de universitaire gemeenschap.
Daarnaast bestaan er drie centrale bestuursorganen: de Raad van Bestuur, het Bestuurscollege en het Directiecollege. De Raad van Bestuur is de hoogste in rang en telt 34 stemgerechtigde leden. De grootste groep maken de vertegenwoordigers van het zelfstandig academisch personeel uit, de professoren. Sinds 1971 zetelen er in de Raad van Bestuur ook vertegenwoordigers van studenten, assisterend en administratief en technisch personeel. Een derde groep in de Raad van Bestuur zijn vertegenwoordigers van openbare instanties, culturele, politieke en sociaaleconomische milieus. Een afvaardiging van de Raad van Bestuur vormt het Bestuurscollege, een uitvoerend bestuursorgaan. Het derde bestuursorgaan is het Directiecollege, het dagelijks bestuur zeg maar, met de rector, vice-rector, academisch en logistiek beheerder. Rector Paul Van Cauwenberge en vice-rector Luc Moens nemen de algemene leiding van de universiteit waar, Yannick De Clerck vertegenwoordigt als regeringscommissaris sinds 1987 de minister van onderwijs.
Behalve de administratie en de bestuursorganen zijn er nog verschillende adviserende raden, commissies, werkgroepen en comités. Het verbaast waarschijnlijk niet dat behalve democratisering, bureaucratisering hét kenmerk van de naoorlogse universiteit is. Voor de doorsnee student blijven deze directies en bestuursorganen vage omschrijvingen. Het grootste deel van de academische gemeenschap blijft circuleren binnen een van de 132 vakgroepen, de kleinste organisatie-eenheid binnen een universiteit, en de faculteiten.

Inkomsten

Anders dan een bedrijf geeft de universiteit veel meer uit dan dat ze zelf aan inkomsten kan genereren uit inschrijvingsgeld of contractonderzoek. Traditioneel heeft een universiteit drie geldstromen. De eerste geldstroom bestaat uit de toelagen van de Vlaamse overheid, de basisfinanciering. Die staat in principe in voor de organisatie van het onderwijs en de personeelskosten van het benoemde personeel, in casu hoogleraren en administratief en technisch personeel. De verdeelsleutel voor die eerste geldstroom is vastgelegd bij decreet van 2008 en hangt onder andere af van het aantal diploma’s dat wordt uitgereikt. Dat verklaart waarom universiteiten en hogescholen zoveel energie steken in ludieke wervingscampagnes en waarom ze hun studenten zo goed omringen met voorzieningen. De tweede geldstroom is die van publieke fondsen en beurzen bestemd voor basisonderzoek. Universiteiten en aspirant bursalen kunnen er projectgeld en beurzen aanvragen voor onderzoek dat op zich niet streeft naar directe toepassingen. Kennis om de kennis dus. De derde geldstroom is die voor toegepast wetenschappelijk onderzoek. Samen met of op vraag van bedrijven, overheden of particulieren gaan wetenschappers op zoek naar interessante toepassingen of innovaties.

Paradox

De eerste geldstroom verliest de laatste jaren aan relatief belang ten opzichte van de tweede en derde. Paradoxaal genoeg zorgt de verbreding van de tweede en derde stroom voor problemen: de eerste geldstroom krijgt al dat extra personeel en de extra administratie voor de projecten en doctoraten niet gefinancierd. Daarbij komt nog dat de overheidstoelage onvoldoende is geïndexeerd, wat in deze periode van exponentiële studentengroei voor problemen zorgt. De tweede geldstroom moet in de praktijk vaak bijspringen om de basisfuncties van de universiteit te kunnen uitvoeren. Omdat universiteiten voortdurend moeten solliciteren voor financiering uit die tweede geldpot, is het universitair landschap een stuk competitiever geworden. Het financieringsprobleem stelt zich duidelijker in de humane wetenschappen dan in de exacte wetenschappen: de wetenschapsfaculteiten kunnen immers veel vaker een beroep doen op de derde geldstroom en op contractonderzoek en zijn dus ‘rijker’ dan de andere faculteiten.

Output?

Die publieke en private geldschieters willen natuurlijk waar voor hun investeringen. Maar hoe bewijs je wetenschappelijke output? Hoe meet je kennis? Vandaag is het aantal publicaties, citaties, doctoraten, patenten en spin-offs de belangrijkste indicator voor onderzoeksoutput – hoewel ze natuurlijk ook heel wat bedrijvigheid verhullen. Daarom hamert de universiteit er bij zijn onderzoekers op om alle publicaties te registreren in de ‘academische bibliografie’. Dat is immers niet alleen een zeer interessante catalogus om te weten waar iedereen zoal mee bezig is; zij bepaalt ook de financiering van de universiteit, de verdeelsleutel tussen de faculteiten én de evaluatie van de onderzoeker. Het meten van de onderzoeksoutput op basis van het aantal publicaties in toptijdschriften, de zogenaamde A1-tijdschriften, wordt zeker niet door alle onderzoekers toegejuicht. Ze worden immers afgerekend op hun publicatiedrift en niet op hun eigenlijke onderzoek. Wie het spel strategisch speelt, kiest niet voor ‘traag’ fundamenteel onderzoek met onzekere uitkomsten maar voor kortetermijnonderzoek dat veel (sub)artikels oplevert. Het zijn dus niet meer de onderzoekers die bepalen wat er in de tijdschriften komt, het zijn de tijdschriften die bepalen wat op de onderzoeksagenda staat. De sociale, humane en kunstwetenschappen voelen zich bovendien benadeeld omdat hun onderzoek over het algemeen meer tijd in beslag neemt en vaker resulteert in een boek dan het onderzoek in de biomedische, exacte en toegepaste wetenschappen. Een ander probleem is dat de primaire rol van de onderzoeksprestaties in het financieringsmodel ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs en de maatschappelijke dienstverlening. De tijd die een onderzoeker steekt in een kwaliteitsvolle les, levert hem minder op dan de tijd die hij zou besteden aan zijn onderzoek. Hoe de prestaties van een universiteit op een meer evenwichtige manier kunnen worden gemeten dan het aantal artikels en studenten, is een heet onderwerp in de wandelgangen.

Concurrentie

Hoe doet de UGent het dan eigenlijk ten opzichte van andere universiteiten in Vlaanderen en de wereld? Hoe scoort de universiteit in die kennismarkt? Het is een vraag die wordt beantwoord via de internationale rankings van hogere onderwijsinstellingen. In de twee belangrijkste, die van Shanghai en de Times, wisselen UGent en K.U.Leuven elkaar als ‘beste’ Belgische universiteit in de top tweehonderd af. Dat wijst er al op dat die rankings relatief zijn: de plaats die een universiteit erin opneemt, wordt bepaald door het aantal en het gewicht van de parameters. De globale score is weinig relevant en houdt geen rekening met individuele prestaties, onderzoeksspecialiteiten en de schaal van de instelling. Hoewel geen enkele universiteit ze officieel serieus neemt, hebben ze wel degelijk een grote impact. Toekomstige studenten, buitenlandse onderzoekers en geïnteresseerde bedrijven vinden ze immers gemakkelijk vergelijkingsmateriaal. Wie in de top eindigt of als eerste van de regio, het land of het continent, krijgt daar veel belangstelling voor in de pers.

Best place to work

In de populaire maar weinig wetenschappelijke ranking van het tijdschrift The Scientist, behaalt UGent al een aantal jaar een plaats in de top tien van ‘Best places to work in Academia’. Een leuke trivia misschien, maar de universiteit merkt wel een stijgende interesse op van buitenlandse onderzoekers om in Gent te werken, wat op zijn beurt de rankingspositie in meer ‘wetenschappelijke’ lijsten positief beïnvloed. Universiteiten zijn niet gebaat bij het huidige rankingsysteem en er wordt dan ook volop gezocht naar meerdimensionale rankings op basis van verschillende criteria, waarbij minder de nadruk wordt gelegd op het aantal A1-publicaties. Een student politieke wetenschappen zoekt in een kwaliteitsvolle universiteit iets anders dan een doctorerende econoom of een gespecialiseerde kernfysicus.

Fien Danniau
Vakgroep Geschiedenis UGent
19 augustus 2010

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Danniau, Fien. "Het bedrijf UGent". UGentMemorie. Laatst gewijzigd 29.08.2015. http://www.ugentmemorie.be/artikel/het-bedrijf-ugent.

Bibliografie

Robert Halleux, Geschiedenis van de wetenschappen in België, 1815-2000, Brussel, 2001.
Patrick Loobuyck, ‘Hoe word je de beste universiteit?’, in: De Standaard, 20 november 2008.
Nadine Rons en Karen Vandevelde, ‘The Unbearable Lightness of Ranking’, in: Delta – tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 4, 2007(3). LINK
Ann Braeckman, ‘We moeten ook internationaal scoren. Rector Van Cauwenberghe ziet veel ‘Strafste Gentenaars’ aan UGent’, in: De Standaard, 2 februari 2010.

Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, 14 maart 2008
Over de bestuursorganen van de UGent: www.ugent.be/nl/voorzieningen/bronnen/archief/inventaris/bestuursorganen/bestuursorganen.htm
Overzicht van de rectoren van de UGent

Deel deze pagina: 
Aanmaken herinneringen toelaten