Blancquaert, Edgard (1894-1964)
In 1934 publiceert Edgard Blancquaert 'Practische Uitspraakleer der Nederlandsche Taal'. Het staat model voor het middelbaar en normaal onderwijs, en ook voor de meeste boekjes voor de lagere scholen. Het werk heeft een diepgaande invloed, tot vandaag de dag, op het Belgische Nederlands, en wordt herhaalde malen herdrukt. Het is niet overdreven te stellen dat de manier waarop Vlamingen Standaardnederlands spreken de Blancquaertnorm genoemd mag worden. Blancquaerts naam zal ook voorgoed verbonden blijven met de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), een reusachtige onderneming die hij start in 1922 en pas in 1982, 18 jaar na zijn overlijden, voltooid wordt.(zie www.dialectzinnen.ugent.be)
Het huisgezin Blancquaert - van Kerckhoven
Edgard Blancquaert wordt op 20 juni 1894 geboren in Opdorp, een gemeente in Klein-Brabant, als tweede zoon van een gezin van 11 kinderen. Zijn ouders zijn afkomstig van Berlare en zijn beiden actief in het lager onderwijs. Over zijn levensloop zijn we goed ingelicht dankzij het boek dat hijzelf daarover geschreven heeft voor zijn "… lieve dochter, zonen, schoondochters en kleinkinderen", en opdragen is aan zijn echtgenote Eulalia van Kerckhoven, die in 1961 is gestorven. Het is een privé-uitgave van 200 bladzijden, maar de vakgroep Nederlandse Taalkunde heeft indertijd gelukkig een exemplaar kunnen verwerven. Daarnaast is er ook zijn biografie van de hand van zijn opvolger W. Pée in het album dat Blancquaert bij zijn huldiging ter gelegenheid van zijn emeritaat in 1957 heeft gekregen.
Edgard trouwt met Eulalia op 9 december 1918. Ze gaan wonen in Gent. Hun huwelijk blijft niet van ongeluk gespaard. Hun eerste dochtertje, Elzeke, sterft enkele maanden na de geboorte. Ook de tweede dochter, Anneke, geboren in 1922, is een zorgenkind, maar komt er toch bovenop en zal later als professor aan de UGent de grondlegger worden van de kindercardiologie in België en Europa. Het echtpaar krijgt ook twee zonen: Jan-Remi in 1925 en Antoon-Karel in 1927.
Het huisgezin gaat wonen in de Stropstraat in Gent, daarna in de Bernardstraat en de Egmontstraat. In 1925 nemen ze in Melle aan de Brusselsesteenweg het huis over van Julius Pée, die naar Diest is verhuisd. Zoon Willem blijft er echter wonen tot het einde van zijn studie. Na nog een verhuis naar de Merelbekestraat in Melle, koopt het echtpaar in 1935 bouwgrond in Mariakerke. Ze bouwen er het 'Huis ter Linden' in de Nevelsestraat, nu de Edgard Blancquaertstraat nr. 28!
Blancquaert gaat om gezondheidsredenen met emeritaat in 1957. Hij overlijdt in Mariakerke in 1964, op 70-jarige leeftijd.
Studie
Blancquaert volgt eerst lager onderwijs in Opdorp en trekt voor zijn middelbare studie dagelijks naar het atheneum van Mechelen. Eerst zit hij daar in de moderne, maar vanaf het 3de jaar in de Grieks-Latijnse humaniora. In oktober 1912 schrijft hij zich in aan de Gentse universiteit voor Germaanse Filologie. Hij krijgt daar les van J. Vercoullie, een specialist in de historische taalkunde, W. De Vreese, kenner van het Middelnederlands en handschriftkunde, en H. Logeman. Die laatste is anglist en foneticus. Ongetwijfeld is het Logeman die aan de wieg staat van Blancquaerts blijvende belangstelling voor klankverschijnselen. In juli 1914 wordt hij kandidaat in de Letteren en Wijsbegeerte; enkele dagen later breekt de Eerste Wereldoorlog uit.
Eerste Wereldoorlog
Edgard meldt zich bij het uitbreken van de oorlog terstond aan als oorlogsvrijwilliger; hij moet aandringen, want hij wordt in eerste instantie geweigerd. Hij maakt gevechten mee in Ramskapelle en Diksmuide. In april 1916 trekt hij als vrijwilliger naar Belgisch Congo, waar hij twee jaar lang actief is aan het front met Duits-Oost-Afrika (het huidige Rwanda, Burundi en vasteland van Tanzania). In 1917 wordt hij in Dar-es-Salaam bevorderd tot eerste luitenant - hij is dan 23 jaar oud.
Edgard krijgt echter malaria en wordt in april 1918 gerepatrieerd. Hij maakt van zijn ziekteverlof gebruik om aan het University College in Londen bij Daniel Jones fonetica te gaan studeren. Na vijf weken vinden we hem al terug aan het front. In september gaat hij even naar Le Havre om daar voor de centrale examencommissie de examens voor het eerste doctoraat af te leggen, en keert vervolgens naar het front terug. Op 12 november 1918 komt eerste luitenant Blancquaert na vier jaar eindelijk weer thuis in Opdorp. Tijdens de laatste dagen van de oorlog is een zuster - een ziekenverpleegster - aan de Spaanse griep bezweken. Ook Edgard wordt ziek, maar overleeft.
Tweede Wereldoorlog
Edgard Blancquaert behoort tot een generatie die twee wereldoorlogen aan den lijve heeft moeten ondervinden. Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 is hij 46 jaar en in de fleur van zijn leven. Blancquaert is vrijzinnig, flamingant en tegelijk belgicist. Hij vindt namelijk dat de Vlamingen binnen België op gebied van taal de juiste rechten moeten krijgen. Al van in 1934 is hij ervan overtuigd dat er met Hitler een nieuwe oorlog zit aan te komen.
Bij het begin van de oorlog slaat hij met zijn familie op de vlucht naar Frankrijk. Het relaas van dat chaotische wedervaren wordt zeer gedetailleerd weergegeven in het boek dat hij voor zijn familie schreef. Bij hun terugkeer op 1 augustus 1940 ontdekken ze dat de Duitsers hun huis hebben ingenomen voor een afdeling van de staf van de luchtmacht; ze vinden gelukkig onderdak aan de Nieuwbrugkaai en later in Destelbergen voor ze - na de bevrijding - naar Mariakerke kunnen terugkeren.
Blancquaert wordt wegens zijn flamingantisme dikwijls voor Duitsgezind gehouden hoewel hij vóór de oorlog lid was van het Waakzaamheidscomité van Antifascistische Intellectuelen, een open brief aan de Gentse burgemeester mede-ondertekende met de vraag een VNV-optocht in de stad te verbieden en na de oorlog zelfs lid is van de commissie Tschoffen, die het gedrag van de secretarissen-generaal tegen het licht moest houden die hun minister hadden vervangen tijdens de bezettting.
Leraar en professor
Edgard zet na de Eerste Wereldoorlog zijn universitaire studie in 1919 voort, deze keer aan de Université Libre de Bruxelles, waar hij in november van datzelfde jaar afstudeert met een studie over Het Opdorpsch Dialect. Na een korte doortocht aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij meewerkt aan de Nederlandse vertaling van het Verdrag van Versailles, en een zeer korte carrière als bediende bij de Banque de Flandre et de Gand in Gent, wordt hij - dank zij de bemiddeling van Julius Pée - in 1920 leraar Geschiedenis en Aardrijkskunde aan het Gentse atheneum. Edgard zag een loopbaan aan een franskiljons bastion als het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet echt zitten. In het atheneum zal hij snel ook lessen Nederlands geven; vanaf 1921 wordt hij ook belast met een cursus Nederlands aan de Brugse 's Rijks Middelbare Normaalschool voor Juffrouwen. Een aanstelling die hij bij zijn benoeming als docent aan de Gentse universiteit zal opgeven.
In 1921 kan Edgard een beurs bemachtigen om voor een jaar in Parijs aan de Sorbonne en de Ecole des Hautes Etudes te gaan studeren: dialectologie en fonetica bij Gilliéron, experimentele fonetica bij Poirot en algemene taalkunde bij Dauzat. In 1922 is hij terug in Gent en begint - zoals Gilliéron voor het Franse taalgebied had gedaan - in zijn geboortestreek met de eerste opnemingen voor de fonetische documentatie van de dialecten.
In 1925 wordt hij - op voorstel van minister Camille Huysmans - benoemd tot docent aan de Rijksuniversiteit Gent, voor de recent opgerichte vakken De Klankleer en de Orthophonie van het Nederlandsch en De Vlaamsche Dialectstudie en de Methoden van de Moderne Dialectstudie. In 1926 is hij betrokken bij de oprichting van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie (en bleef secretaris tot 1939), waarvan de eerste Handelingen verschijnen in 1927. In datzelfde jaar gaat Vercoullie met emeritaat en Blancquaert neem zijn vakken over : Philologische Oefeningen van het Nederlandsch in de kandidatuur en Historische Grammatica van het Nederlandsch in het doctoraat. Hij is nu voltijds aan de universiteit verbonden, en geeft zijn opdracht aan het atheneum op. Na het overlijden van prof. Ulrix in 1937 doceert hij ook Waalse dialectologie tot 1941. In 1939 voegt hij daar een cursus over klankleer en orthofonie aan toe bij het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. Na de dood van prof. Van Langenhove is hij ook verscheidene jaren verantwoordelijk voor de Vergelijkende Spraakkunst van de Indo-Germaanse Talen (Germaans gedeelte) en Gotisch.
Blancquaert staat bekend als een bijzonder bekwame en rustige lesgever. Bijzonder is wel zijn initiatief om gedurende het academische jaar eenmaal per maand in het seminarie voor Nederlandse Filologie een colloquium te organiseren met collega's en afgestudeerde neerlandici om de resultaten van de jongste onderzoekingen aan kritiek te onderwerpen. Hij leidt talrijke licentiaatsverhandelingen en doctoraten, o.a. die van zijn opvolger Willem Pée (over dialectische verkleinwoorden) en diens latere echtgenote (over fonetica).
Lidmaatschappen en Bestuursmandaten
Blancquaert wordt gewoon hoogleraar op 4 maart 1930. Hij heeft 32 jaar lang een zeer uitgebreide leeropdracht, die hem echter niet verhindert lid te worden van talrijke organisaties en daar ook initiatieven te nemen. We kunnen hier enkel de belangrijkste zaken vermelden. Hij wordt in 1927 lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden - een lidmaatschap waaruit de grote appreciatie spreekt die Blancquaert ook in Nederland genoot. Hij is vanaf 1938 'werkend lid' van de Koninklijke Vlaamse Academie (nu Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren). In 1947 sticht hij het Belgisch Inter-universitair Centrum voor Neerlandistiek, dat met de Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en Lexicografie van het Nederlands enkele belangrijke uitgaven in het licht geeft. Vanaf 1954 is hij lid van de Fryske Akademy; in 1955 lid van het bestuur van Internationale Vereinigung für Germanistik. Blancquaert zetelt ook in de vertaalcommissie voor wetteksten en in de Nederlands-Belgische Spellingcommissie en Woordenlijstcommissie. Van einde 1955 tot begin 1958 is hij lid van de Raad van Beheer van de Officiële Universiteit van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi.
Naast zijn wetenschappelijke mandaten en initiatieven, neemt bij ook universitaire bestuursfuncties op. Hij wordt decaan van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte in het academiejaar 1935-1936; in 1943-1944 is hij ook voorzitter van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen (= de huidige faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen). Op 19 december 1944 wordt hij benoemd tot rector voor de periode 1944-1947. In 1951 wordt hij beheerder-inspecteur van de Gentse universiteit en na het vervallen van dat ambt (in 1954) regeringscommissaris, tot zijn aanvraag voor emeritaat in 1957.
Blancquaert waagt zich ook aan politiek, maar zijn carrière is daar aan de korte kant. Op 22 februari aanvaardt hij het ambt van Minister van Openbaar Onderwijs in de eerste regering Pierlot, en stelt een kabinet samen. De regeringsverklaring wordt echter door het parlement afgekeurd en er komen nieuwe verkiezingen: op 17 april van datzelfde jaar al wordt Blancquaert als minister vervangen door de Jules Duesberg, de rector van de Luikse universiteit. Blancquaert schrijft in zijn boek dat er over die periode veel te vertellen zou zijn.
Blancquaert als taalnormeerder
Edgard Blancquaert is een zeer beslagen foneticus. Hij sticht in Gent in 1929 het Fonetisch Laboratorium, dat ook internationale uitstraling heeft. In 1938 wordt bijvoorbeeld onder zijn voorzitterschap in Gent het derde internationale congres voor fonetische wetenschappen gehouden. Die kennis over uitspraakleer zal hij ook ten dienste stellen van het onderwijs in Vlaanderen.
Het is niet overdreven te stellen dat de manier waarop Vlamingen Standaardnederlands spreken de Blancquaertnorm genoemd mag worden. Dat komt doordat zijn werk Practische Uitspraakleer der Nederlandsche Taal van 1934 model staat voor het middelbaar en normaal onderwijs, en ook voor de meeste boekjes voor de lagere scholen. Het heeft een diepgaande invloed, tot vandaag de dag, op het Belgische Nederlands, en wordt herhaalde malen herdrukt.
Blancquaert als dialectoloog
Blancquaert is één van de vele taalgeleerden die hun ijver voor de verspreiding van de Nederlandse standaardtaal koppelen aan een grote belangstiing voor de dialecten. Hoewel het Vercoullie is, de voorganger van Blancquaert, die in 1885 de eerste wetenschappelijke studie over een zuidelijke dialectgroep heeft geschreven (nl. Spraakleer van het Westvlaamsch Dialect in het Nederlandse tijdschrift Onze Volktaal) is het toch Blancquaert die als vader van de Gentse dialectologie beschouwd kan worden. Hij sticht het Seminarie voor Vlaamse Dialectstudie en de reeks Uit het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie van de Universiteit te Gent en was in 1949 medestichter van toonaangevende tijdschrift Taal en Tongval
Blancquaerts naam zal echter voorgoed verbonden blijven met de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), een reusachtige onderneming die hij in 1922 start in Klein-Brabant en pas in 1982 voltooid zal raken - 18 jaar na zijn overlijden. De RND bestaat uit 141 zinnen die door dialectvaste zegslieden in het dialect vertaald moesten worden, en die door een geschoold taalkundige fonetisch werden genoteerd. Blancquaert en achteraf ook zijn opvolger Pée slaagt erin zijn collega's in Noord en Zuid voor het project warm te maken, zodat bij de voltooiing van het project 1956 dialecten uit Frans-Vlaanderen, Nederlandstalige België en Nederland van transcripties werden voorzien, verzameld in 16 aparte boekdelen. Elk boekdeel wordt dan ook nog eens vergezeld van een deel kaarten, meestal een 150-tal. De RND vormt een gelijkmazig net voor de taalgeografie en is de basis voor overtalrijke studies over dialectische taalverschijnselen - vooral fonetische.
Blancquaert is zich ervan bewust dat hij eigenlijk werkt voor de toekomstige taalonderzoekers. Hij schrijft: "Geplaatst voor het dilemma, onzen tijd vóór alles te besteden aan het dringend werk van de materiaalverzameling, ofwel ook al eens stil te blijven staan bij onmiddellijk te bereiken, maar nog steeds partiële resultaten, hebben wij de eerste gedragslijn verkozen al weten wij ook dat er méér kan geschitterd worden door het volgen van de tweede" (Blancquaert 1948:11).
In 2010 nam prof. J. Van Keymeulen het initiatief om de volledige verzameling (meer dan een kwart miljoen dialectzinnetjes) te laten inscannen om ze op die manier ter beschikking te stellen van alle belangstellenden op www.dialectzinnen.ugent.be. De website kwam technisch tot stand dank zij de goede zorgen van Liesbet Triest en Pauline Van Daele, samen met Frederic Lamsens en Gitte Callaert.
Besluit
Edgard Blancquaert is een zeer bijzonder man geweest met een bewogen leven en een grote betekenis voor zowel de Gentse universiteit als de Vlaamse maatschappij. Hij is terecht herhaalde malen met eerbewijzen en medailles gehuldigd. Hij genoot zowel nationale als internationale erkenning: in 1948 wordt hij doctor honoris causa van de Rijselse universiteit.
Over de wetenschappelijke betekenis van Blancquaert zegt Pée et al. (1958:13) terecht: "Van hem kan men zonder vrees van tegenspraak beweren dat hij school heeft gevormd". Nagenoeg alle opvolgers van Blancquaert zijn inderdaad in zijn voetsporen getreden; pas in 2000 werd bij Nederlandse Taalkunde aan de UGent de eerste docent aangesteld die geen dialectoloog was.
Jacques Van Keymeulen
22 mei 2020
Hoe verwijs je naar dit persoonslemma?
Van Keymeulen, Jacques. "Blancquaert, Edgard (1894-1964)." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 22.05.2020. https://www.ugentmemorie.be/personen/blancquaert-edgard-1894-1964.
Bibliografie
Blancquaert, Edgard, Na meer dan 25 jaar Dialect-onderzoek op het Terrein, Michiels, Tongeren,1948. [Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde III, 28]
Edgard Blancquaert, In memoriam Eulalie van Kerckhoven, Privédruk, Drukkerij G. Michiels N.V., Tongeren, 1962.
Pée, Willem et al. (red.), Album Edgard Blancquaert, Michiels, Tongeren, 1958.
Taal en Tongval, themanummer over RND, 1976.
Van de Wijngaard, H. en Belemans, R, Nooit verloren werk. Terugblik op de Reeks Nederlandse Dialectatlassen. Het Dialectenboek 4, Stichting Nederlandse Dialecten, Goesbeek, 1997.